Niet Zonder Ons
KRO-NCRV

Dun Duyns - Spitfire

  1. Nieuwschevron right
  2. Dun Duyns - Spitfire

Voor de rubriek Niet ZOnder Ons schreef don Duyns het grappige stuk Spitfire.

Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.

DE SPITFIRE OF: INSPIRATIE IN TIJDEN VAN CORONA

Okay, okay… Ik heb de verpakking van het Spitfire-bouwpakket opengescheurd en zit nu zonder de handleiding te lezen lukraak kleine plastic onderdeeltjes uit de mal te drukken. Een schietstoel, het dashboard, twee vleugels… en niks past in elkaar. Hoe kan iets zo ingewikkeld zijn, zo stupide? Woede trekt naar mijn wangen. Geen geduld, ik heb nooit geduld gehad.
Huisgenoot Addi – kort voor Abdullah – kijkt kalm toe. Hij is een paar maanden geleden bij mij en mijn vrouw ingetrokken toen hij en nog 150 jongeren van de ene op de andere dag door de gemeente Amsterdam uit hun kraakpand werden gezet. Omdat Addi, afkomstig uit Gambia, lijdt aan artritis was hij te kwetsbaar om op straat te leven. Wij vingen hem op verzoek van onze geengageerde bovenbuurvrouw een week op in ons tuinhuis. Die week werd een maand, die maand werd vier maanden, toen kwam de corona-crisis en nu zit hij minstens tot eind juni bij ons. Geen probleem, want hij is een aardige gast, die perfect aanvoelt wanneer privacy gewenst is; beide kanten op.
Terug naar het vervloekte modelbouwvliegtuig. Ik kom geen stap verder; wil het hele pakket slopen, kapot stampen, in de fik steken, in de prullenbak gooien. Addi ziet me klooien en zegt in het Engels: ‘als ik zoiets had, zou ik dat met heel veel geduld in elkaar zetten.’ Zijn ogen glimmen erbij.
Weet je wat, zeg ik, neem dit maar lekker mee naar je tuinhuis en zet het in elkaar. Van boven roept mijn vrouw: ‘Don! Kun je me even het trapje aangeven? Ik ben de ramen aan het lappen’. Nee ik ben aan het schrijven!, wil ik roepen, maar ik was met de Spitfire bezig, dat weet zij ook wel.
Met het trapje omhoog lopend, hoor ik onze dochter Lola, die tijdelijk weer bij ons is ingetrokken, boven op haar kamer feest vieren. Niet in de werkelijkheid, maar via House Party. Je kan er gezamenlijk het glas heffen, kletsen, kortom alles doen behalve elkaar fysiek treffen. Zij gaat eigenlijk heel goed met deze situatie om, onze dochter: volgt een opleiding, leert een taal en doet aan introspectie: wie ben ik en wat wil ik in de toekomst.
Ik ondertussen doe totaal niet aan introspectie, maar loop vloekend de trap op met het laddertje, nadat ik mijn scheen stoot aan de trap. Waarom moet dit nu? Waarom kunnen we de ramen niet gewoon laten vervuilen? Waarom moeten we naar de verdoolde zielen buiten kijken? ‘Laat me’, wil ik zingen, ‘laat mij mijn eigen gang maar gaan’, maar in plaats daarvan geef ik met mijn liefste glimlach de ladder aan mijn vrouw. Ook nog een emmer sop? Prima. At your service.
Terwijl mijn dochter in haar kamer opnieuw in lachen uitbarst en Addi in het tuinhuis aan de Spitfire knutselt, loop ik met mijn pijnlijke scheen naar beneden. Ik plof neer op mijn bureaustoel achter mijn werktafel.
Nu is het genoeg! Ik knal mijn koptelefoon op mijn hoofd en ben er klaar voor om een nieuw meesterwerk te schrijven. Een stuk dat de mensheid na deze crisis versteld zal doen staan, dat de theaters zal vullen.
Maar eerst even Facebook checken. En de nieuwe grappige filmpjes bekijken die iedereen me stuurt. En… dan gebeurt het. Ik krijg een mail – ping! – van een bevriende actrice, die in deze werkeloze tijden voor kunstenaars een plan heeft waarbij toneelschrijvers monologen schrijven voor acteurs en actrices. Ze geeft me zoveel complimenten dat ik meteen aan de slag ga. Ik schrijf:
‘Het is begonnen. Wat is begonnen? Het. De kanteling. De beweging naar opzij. Dat waarvan we wisten dat het naderbij kwam. Als een hand die langs je dijbeen omhoog kruipt. Bedoel ik dat? Nee! Wat bedoel ik eigenlijk? De schroeven in mijn hoofd komen los. Alles leek zo zeker. Vastgesteld voor de komende jaren. Het pad uitgestippeld. De race al gelopen voor het startschot klonk. Zo verwend als we waren. Dat we ons druk maakten over een afwasbare insecten-tatoeage. Over het zoveelste afscheidsconcert van een Duitse schlager-artiest. Over moestuintjes. Al die keren dat we ons door dat soort bullshit lieten verleiden. Dat ik me liet verleiden. Laat ik het bij ‘ik’ houden. ’
Het gaat geweldig. Ik schrijf als in een koorts, in een waas, in een trance, maar dan staat plotseling huisgenoot Addi voor me. Wat is er? vraag ik verward. ‘I finished it’, zegt hij met een grijns. What? What did you finish?
‘The Spitfire’.
En hij haalt van achter zijn rug het perfect in elkaar gezette en geverfde modelbouwvliegtuigje tevoorschijn. Ik zou hem moeten prijzen, blij moeten zijn, maar ik denk alleen maar: zo irritant dat het hem wel is gelukt en mij niet! Ik knik zo vriendelijk mogelijk en werk door aan de monoloog.
Als ik iets later opkijk van mijn toetsenbord zie ik dat hij iets op mijn werktafel heeft achter gelaten:
De Spitfire, glanzend in de invallende zon.
Magnifiek.

Don Duyns, 29 maart 2020